Geschiedenis Bosnië en Herzegovina
Tot de vijfde eeuw behoorde Bosnië en Herzegovina tot het Romeinse Rijk. Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk in twee gedeelten kwam de grens over Bosnië en Herzogovina te lopen, hetgeen regelmatig voor felle strijd zorgde. Vanaf de tiende eeuw waren delen van het land onderdeel van Servië en Kroatië. Vanaf 1197 werd het land bezet door Het koninkrijk Hongarije. Deze bezetting duurde tot 1463. Toen vielen de Turkse legers het land binnen en werd het een onderdeel van het Ottomaanse rijk.
In Bosnië en Herzegowina werd de islam de belangrijkste godsdienst, omdat dit veel voordelen opleverde. Andere geloven waren echter niet verboden. Dit is ook een van de redenen waarom het een multi-etnisch land is. Gedurende enkele eeuwen brak er een periode van relatieve welvaart aan. De nieuwe grootmachten in Europa maakten aan het einde van de negentiende eeuw een einde aan de macht van de Turken. Het land kwam in 1878 onder Oostenrijks-Hongaars gezag te staan. In 1914 werd de troonopvolger van dit keizerrijk, Frans Ferdinand, in Sarajevo doodgeschoten. Dit is feitelijk het begin van de Eerste Wereldoorlog.
Na de Eerste Wereldoorlog in 1918 ging Bosnië en Herzegovina met andere landen het koninkrijk Joegoslavië vormen. Echter aan dit koninkrijk kwam een einde vanwege het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het nieuwe koninkrijk werd nu bezet door Duitsland en Italië . De oorlog zorgde voor grote verdeeldheid onder de bevolking. De partizanen onder aanvoering van Tito waren zeer succesvol in het verzet en riepen op 29 november 1943 de Federatieve volksrepubliek Joegoslavië uit.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Tito de eerste president van het nieuwe communistische land dat haar politiek tot 1953 volledig afstemde op de Sovjet-Unie. Mede ingegeven door dreigende hongersnoden ging hij zich richten op het welvarende Westen. Door deze koerswijziging kon het land profiteren van de handel met het Westen en werd het een populaire vakantiebestemming. Er ontstond een relatieve welvaart. Tito overleed op 4 mei 1980 en werd opgevolgd door een 8-koppig presidium waarin alle staten vertegenwoordigd waren.
In de loop van de jaren 80 ontstond er mede als gevolg van de wereldwijde economische crisis veel onvrede en kwam de roep om onafhankelijkheid weer naar boven. In 1991 riepen Slovenië en Kroatië de onafhankelijkheid uit. Het gezag in Joegoslavië reageerde met militair ingrijpen hetgeen tot een oorlog leidde met Kroatië. Op 5 april 1992 riep Bosnië en Herzegovina de onafhankelijkheid uit. Dit leidde tot een wrede burgeroorlog, omdat het Servische deel van de bevolking dit niet accepteerde en hierin gesteund werd door Servië. Veel misstanden hebben plaatsgevonden, waaronder de val van Srebrenica. In 1995 kwam er een einde aan deze wrede burgeroorlog met het verdrag van Dayton.